1. Begeleiding van de familie
De bewoner en diens familie staan centraal in de werking van Residentie Marie-Astrid. Er dient dan ook tijd uitgetrokken te worden voor de opvang van de familieleden. Zij dienen maximaal betrokken te worden bij het gebeuren in Residentie Marie-Astrid en zich er ook thuis te voelen. De doelstelling is dat zij steeds graag op bezoek komen bij vader of moeder en dat zij zich ook vrij voelen om regelmatig eens langs te komen, ook al is het maar voor een kort moment.
Zij dienen ook aan te voelen dat Residentie Marie-Astrid
aanvullend werkt ten aanzien van wat een familie kan doen voor de opvang
van hun ouders.
De begeleiding van de familieleden gebeurt op drie niveaus:
- door de directie: hier kan men ten allen tijde terecht met alle vragen, bedenkingen, opmerkingen, …
- de hoofdverpleegkundige en hoofd bewonerszorg die moeten ervaren worden als een belangrijke informatiebron
- ieder personeelslid: ieder personeelslid dient de betrokkenheid van de familieleden als normaal te beschouwen en hen maximaal bij het gebeuren in het huis te betrekken. Het personeel dient een familie-vriendelijke houding aan te nemen.
2. Betrokkenheid
De familie dient het gevoel te hebben dat zij nog steeds kunnen bijdragen tot het welzijn van onze bewoners. Dit houdt in dat indien zij taken wensen te vervullen, de professionelen zich op de achtergrond zullen houden, zij hebben op dat moment slechts een aanvullende rol. (Wassen van het persoonlijk linnen, meehelpen bij het maaltijdgebeuren, …)
Daarnaast zullen zij op geregelde tijdstippen uitgenodigd worden om deel te nemen aan activiteiten in Residentie Marie-Astrid.
3. Bezoekfaciliteiten
De familie moet de meest ruime bezoekfaciliteiten hebben. Dit betekent dat er geen bezoekbeperkingen zijn en dat zijop ieder moment van de dag welkom zijn. Daar waar mogelijk worden zij aangemoedigd om de maaltijden samen met de bewoners te gebruiken.
Ook op momenten dat de verzorging gebeurt, zijn zij welkom in Residentie Marie-Astrid. Naargelang de houding en de keuzes van de bewoner zal er een zekere mate van discretie gevraagd worden.
De mogelijkheid tot het nuttigen van een drankje in de polyvalente ruimte of iets mee te nemen naar de kamer moet permanent aanwezig zijn.
4. Informatie over de bewoner
De familieleden moeten goed geïnformeerd worden over de toestand van de bewoner. Hierin heeft het hoofd bewonerszorg, de hoofdverpleegkundige en de directie een belangrijke rol te vervullen.
De hoofdverpleegkundige, het hoofd bewonerszorg en de directie dienen steeds op de hoogte te zijn van de toestand van iedere bewoner zodat zij steeds kunnen antwoorden op vragen van de familieleden. Vragen kunnen zowel tijdens een bezoek als telefonisch gesteld worden.
Een bewoner kan uitdrukkelijk verzoeken om bepaalde informatie niet door te geven aan de familie.
5. Inspraak
De familieleden krijgen zowel formele als informele mogelijkheden tot inspraak.
Volgende formele inspraakmogelijkheden zijn aanwezig:
- bespreking met de directie. Specifiek om een aantal familieleden de mogelijkheid te geven om de directie te ontmoeten, kunnen zij altijd een afspraak maken. Indien noodzakelijk volgt een notitie in het briefingboek;
- mededelingen aan een specifiek persoon. Deze dienen in het briefingboek genoteerd te worden;
- het register voor klachten en suggesties: dit ligt permanent ter beschikking aan de receptie
- uithangen van de affiche van de Rusthuis-infofoon. Deze wordt uitgehangen aan de inkom.
De informele inspraakmomenten zijn permanent aanwezig. De familie kan steeds de directie en/of het personeel aanspreken.
6. Schuldgevoel
Vele familieleden hebben een schuldgevoel wanneer hun vader of moeder naar een rusthuis verhuist. Enerzijds omdat zij de zorg voor hun ouder niet meer kunnen opnemen (zij komen als het ware tekort in hun plicht als kind) en deze zorg moeten overlaten aan professionelen en anderzijds omdat zij na een periode van intensieve zorgverlening zich ineens bevrijd weten van een aantal taken en hierdoor opnieuw ruimte krijgen in hun leven.
Door middel van vorming zal het personeel geleerd worden om met deze gevoelens van de familieleden om te gaan, zodat het bijspringen van de familieleden bij deze emotionele problemen een vanzelfsprekendheid wordt.
7. Verwittigen
De familie dient goed op de hoogte te zijn van de toestand van de bewoner. Vanaf de opname wordt geïnformeerd hoe zij kunnen bereikt worden. Tevens wordt gevraagd welke informatie men wenst en wanneer men wenst verwittigd te worden.
Op basis van deze informatie, die terug te vinden is in het dossier van iedere bewoner, beslist ieder personeelslid op dienst wanneer een familie verwittigd dient te worden.
Het personeel wordt opgeleid in de toe te passen gesprekstechnieken.